-
1 ausgehen
ausgehen5 eindigen, aflopen6 (weg)gaan, vertrekken ⇒ er(van) afkomen7 opraken, uitgeput raken♦voorbeelden:einen Befehl ausgehen lassen • een bevel uitvaardigenauf Gewinn, Vorteil ausgehen • op winst, voordeel uit zijnleer ausgehen • met lege handen weggaander Atem, die Luft geht mir aus • ik geraak buiten adem -
2 Dreck
〈m.; Dreck(e)s〉 〈 informeel〉1 vuil, smeer2 modder, slijk♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 Dreck am Stecken haben • niet vrijuit gaan, boter op het hoofd hebbenin Dreck und Speck • vuil en weljemanden wie den letzten Dreck behandeln • iemand als een stuk vuil behandelen〈 figuurlijk〉 aus dem (größten, gröbsten) Dreck heraus sein • het ergste achter de rug hebben, uit de grootste penarie zijn5 macht euren Dreck alleine! • knappen jullie je zaakjes zelf maar op!das geht dich einen (feuchten) Dreck an • dat gaat je geen zier aan -
3 Dreck am Stecken haben
niet vrijuit gaan, boter op het hoofd hebben -
4 frei
♦voorbeelden:ein freier Architekt • een zelfstandig (werkend) architectfreier Eintritt, Zutritt • vrije toegang, vrij entreeaus freier Hand zeichnen • uit de (losse) hand tekenenfrei Haus • franco thuisein Kleid mit freiem Hals • een jurk met een blote halsetwas freien Lauf lassen • iets de vrije loop latenein freies Leben führen • een ongebonden leven leidenein freier Mitarbeiter • een freelance medewerkereine freie Rede halten • een rede houden zonder manuscriptfrei Schiff • free on ship, f.o.s.hier herrscht ein freier Ton • hier heerst een ongedwongen toonZimmer frei! • kamers vrij!frei lebende Tiere • in het wild levende dierenfrei erfunden • gefantaseerdim Freien • in de open lucht, buitenfrei im Gespräch sein • open sprekendas Freie seines Benehmens • de ongedwongenheid van zijn gedragfrei und ledig • ongehinderdfrei und offen • frank en vrij -
5 frei ausgehen
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский